KET-les Didactiek luisteren 1 Telefoonnummer noteren

Casusbeschrijving

Dit fragment komt uit een les uit een groep laagopgeleiden. De cursisten zijn deze les begonnen met het bespreken van een huiswerkopdracht (zinnetjes die ze zelf moesten opschrijven, waarin enkelvoud en meervoud voorkwam). Daarna hebben ze uitgebreid stilgestaan bij het schrijven van een brief (hoe moet het adres op de juiste wijze op een envelop, wat is de aanhef, hoe schrijf je een goede afsluiting). In het onderstaande fragment komen de cursisten na de pauze weer het lokaal in en gaan ze aan de slag met luistervaardigheid. Ze behandelen een luistertekst. Voor ze met de luisteroefening beginnen, kijken ze even terug op de opdracht die ze de vorige les hebben gedaan.

Lesfragment

D: “Oké, we gaan weer beginnen. Ik wil graag met jullie verder werken in het boek.”
C: “Welke bladzijde?”
D: “Naar bladzijde 17.”
D: “We hebben gisteren de tekst gelezen op bladzijde 16. Het ging over de postbode. Hij bezorgt de post. Hij bezorgt ook een brief bij Mina. Mina krijgt een brief, maar wat vindt zij ervan?”
C: “Zij kan de brief niet lezen. Lange brief. Heel lang.”
D: “Kijk maar naar de foto. Ze gaat bellen. We gaan straks luisteren naar de tekst. Nu gaan we praten over de woorden die in de tekst staan.”

De docent schrijft het volgende op het bord:
Noteren
Wij noteren het telefoonnummer.
 
D: “Wil je het voorlezen?”
Een cursist leest voor wat er op het bord staat.
D: “Wat betekent noteren?”
C: “Tellen?”
D: “Nee, opschrijven. Noteren is opschrijven. Wij noteren het telefoonnummer. Wij schrijven het telefoonnummer op. Schrijf dit woord maar op in je schrift.”
D: “In de tekst, we gaan zo luisteren, hoor je het woord noteren.”
De docent vertelt nog iets over de naam in de luistertekst, dat daar een fout in zit, maar dat het niet uitmaakt, want het gaat om de tekst en het luisteren. De cursisten luisteren.

De docent laat de luistertekst voor de eerste keer horen.
D: “Waarover gaat deze tekst? Wat heb je gehoord?”
Een cursist vertelt.
D: “Mooi gezegd, heel goed. Je hebt het goed verteld.”
D: “Willen jullie de bladzijde omslaan?”
D: “Je ziet een papiertje. Je hoort de tekst nog een keer. Jullie mogen het telefoonnummer van de school opschrijven op het papiertje. Dat ga je noteren. Is dat duidelijk?”
De docent wijst hierbij aan in het boek waar het papiertje staat en waar de cursisten iets kunnen noteren. Dan laat de docent de korte tekst nog drie keer horen. De cursisten luisteren en noteren het telefoonnummer. De docent vraagt hoe vaak ze het moesten horen voor ze het goede telefoonnummer hadden genoteerd.

D: “We gaan nog een keer luisteren naar de tekst. We kijken daarvoor even op de volgende bladzijde. Daar staan zinnen. We luisteren en als je de zin hoort, zet je een cirkel.”
Deze oefening begrijpen de cursisten niet meteen. De docent last daarom een andere oefening in, om de luisteroefening daarna te kunnen doen.
D: “We gaan de zinnen eerst hardop voorlezen, wat staat er eigenlijk?”
De cursisten lezen, met de docent, de zinnen hardop. De docent leest de zinnen nog een keer hardop als de cursisten er niet uitkomen.
D: “Oké, nu gaan we weer luisteren. Je kijkt naar de zinnen en je luistert. En als je een zin hoort, dan mag je zeggen: ja. Doe je pen maar weg en zeg maar ja. Kijk of het lukt.”

De docent zet de cd met het luisterfragment weer aan.
C: “Ja!”
De docent zet de cd stil.
D: “Goed. Om deze zin kun je nu een cirkel zetten, een rondje. We hebben hem gehoord. Goed zo.”
D: “Je doet nu twee dingen, hè, luisteren en lezen, dat is moeilijk.”

Reflectievragen - Didactiek luisteren

De docent zorgt ervoor dat de cursisten oefenen met verschillende luisterteksten en luisterdoelen.

Over dit fragment:

  1. De docent activeert voorkennis bij de cursisten. Op welke manieren introduceert de docent de luistertekst?
  2. De docent laat de luistertekst meerdere keren horen (1 keer als start, 3 keer bij het noteren van het telefoonnummer, en dan nog bij de oefeningen). Hoe vaak moet je een luistertekst laten horen?
  3. Er zijn in dit fragment twee soorten oefeningen: het noteren van het telefoonnummer en de zin omcirkelen die je hebt gehoord. Zijn dat oefeningen voor begrijpen of voor verstaan?
  4. Wat moet je eerst oefenen: begrijpen of verstaan? Waarom is dat zo?
  5. Op welke manier geeft de docent in dit fragment feedback op het luisteren?

Je eigen lespraktijk:

  1. Besteed je in je lessen aandacht aan begrijpen en verstaan van een luistertekst? Op welke manier? En zo niet, wat is daar de reden voor?
  2. Welk soort oefeningen geef je bij het oefenen van de begripsvaardigheid?
  3. En welke bij het oefenen van de verstavaardigheid? Welke is je favoriet? Waarom?

Je kunt dit fragment ook bekijken vanuit didactisch aspect Sturing.