KET-les Taalstimulering 5 Vragen over het weekend

Casusbeschrijving

Een les aan laagopgeleide ex-analfabeten begint op maandagochtend met een gesprek over het weekend. In het klaslokaal zitten de cursisten in groepjes van twee of drie aan losstaande tafels. In deze groepjes gaan de cursisten ook met elkaar praten. Voordat ze dit gaan doen, geeft de docent ze hier klassikaal eerst een aantal handvatten voor.

Lesfragment

D: “Ik wil met jullie praten over het weekend.”
C: “Weekend.”
D: “Dan gaan we vragen stellen, want jullie gaan met elkaar praten. Welke vragen kunnen we stellen?”
De cursisten roepen van alles.
C: “Wat heb je gedaan?”
De docent schrijft de vraag op het bord.
D: “En wat vraag je eerst?”
C: “Hoe was je weekend?”
De docent schrijft de vragen onder elkaar op het bord.
D: “En je kunt ook iets vragen met ‘wie’, hè?”
De cursisten gaan zinnen maken met ‘wie’, tot er een goede zin uitkomt.
C: “Wie heb je gezien?”
De docent prijst de cursisten en schrijft de vraag op het bord.
C: “Waar ben je geweest?”
C: “Wat heb je gekookt?”
D: “Misschien kun je eerst nog een andere vraag stellen? Want misschien kookt niet iedereen?”
De cursist kijkt vragend.
D: “Heb je gekookt?”
De docent en de cursisten zorgen samen voor een hele lijst met vragen op het bord.
D: “Jullie kunnen verder allerlei vragen stellen. Ga maar met elkaar praten.”
C: “Samen?”
D: “Ja, samen, jullie gaan samen praten.”
Aan de verschillende tafels wordt vervolgens druk gepraat over het weekend.

Reflectievragen - Taalstimulering

De docent creëert ruimschoots mogelijkheden voor taalproductie door cursisten.

Over dit fragment:

  1. Welke oefenvormen gebruikt de docent in het lesfragment om taalproductie tot stand te brengen? Slaagt hij in zijn opzet? Waar leid je dat uit af?
  2. Op welke manieren stimuleert de docent de interactie tussen de cursisten?

Je eigen lespraktijk:

  1. Hoe zou jij dit lesonderdeel afsluiten?
  2. Hoe creëer jij taalproductie bij je cursisten? Bij welke lesonderdelen vind je dat makkelijk om te doen, bij welke lukt dat je minder snel?
  3. Kun je voor je eigen lespraktijk iets met het voorbeeld in het fragment? Wat neem je daaruit mee?

 

Je kunt dit fragment ook nog bekijken vanuit het didactisch aspect Sturing.