KET-les Didactiek woordenschat 5 Allerlei woorden

Casusbeschrijving

Deze casus beschrijft een les aan een groep laagopgeleiden. In deze les werken de cursisten aan een aantal verschillende opdrachten. Een deel van deze opdrachten komt uit het boek Beter Lezen, een deel van de opdrachten heeft de docent geselecteerd uit verschillende lesmaterialen of zelf gemaakt. Veel van de opdrachten zijn lees- en woordenschatopdrachten. Deze les gaan de docent en cursisten verder waar ze vorige les gebleven waren. Hieronder volgt een overzicht van de lesonderdelen.

Lesfragment

De groep begint de les met kort een voorstelrondje, waarin de cursisten onder andere vertellen waar ze vandaan komen en hoe lang ze al in Nederland zijn. De cursisten krijgen de ruimte iets te vertellen over hun eigen land. Daarna schrijven ze gezamenlijk de datum van vandaag op en starten.

Ze starten met het herhalen van de woorden van gisteren.
D: “Gisteren heb ik woorden op het bord geschreven. Ik heb ze uitgeveegd. Wie weet nog wat er stond?” De cursisten roepen woorden en de docent schrijft de woorden op het bord. Het wordt een lijstje met typisch Nederlandse  zaken [pepernoten, kaas, molen, koeien, drop etc.].

“Maar ik heb op de achterkant van het bord nog meer woorden geschreven. Die hebben we vorige week gelezen. Lees de woorden even twee aan twee door.” [De woorden op het bord zijn: conducteur, portemonnee, legitimatiebewijs, voering, retour, vanavond, sleutel, nergens, bioscoop, verstandskies, glazuur]
Als de cursisten de woorden in tweetallen hebben gelezen, lopen ze klassikaal de betekenis langs. De docent vraagt steeds de betekenis, de cursisten antwoorden en tot slot herhaalt de docent de betekenis.
Als alle woorden zijn doorgenomen zegt de docent: “Lieve mensen, jullie mogen nog even naar de woorden op het bord kijken en dan krijgen jullie straks het dictee. Dan schuif ik de woorden weg.”

De groep begint daarna met het dictee.
De docent leest steeds een zin voor, daarna zeggen de cursisten en de docent de zin nog een keer gezamenlijk en dan gaan ze woorden tellen. Vervolgens schrijven de cursisten de zin op.
Terwijl de cursisten schrijven, geeft de docent aanwijzingen: “Zak, hoor je zaak of zak?” Als alle zinnen opgeschreven zijn, kijken ze in de groep nogmaals naar de zinnen.
De docent vraagt de cursisten bij iedere zin of de zin in het enkelvoud of meervoud staat en of ze er de andere vorm van kunnen maken. Met deze meervoudsopdracht sluiten ze het dictee af.

Vervolgens gaat de klas de huiswerkopdrachten nakijken: ze bekijken een leestekst, gaan nog een keer zinnen lezen en woorden tellen en bespreken een woordenschatoefening met tegenstellingen. Daarna gaan ze door naar een nieuwe leesles. De docent leest de tekst eerst voor, dan bespreken ze de moeilijke woorden uit de tekst en vervolgens lezen de cursisten de tekst nog een keer voor zichzelf. Met dit lezen zijn de cursisten bezig tot aan de pauze.

Na de pauze gaan de cursisten aan de slag met een oefening voor het portfolio. Het is een woordenschatoefening waarbij de cursisten woorden uit de ene rij met een betekenis uit de andere rij moeten verbinden. Het zijn vooral woorden die met werk te maken hebben, zoals vacature en CV. De cursisten vinden deze opdracht erg moeilijk. De docent besluit daarom de opdracht klassikaal te gaan maken. Ze gaan nu klassikaal de woorden langs, waarbij de docent het woord semantiseert en de cursisten naar de beschrijving van de betekenis zoeken in de rechterkolom.

Daarna gaan de cursisten door met een leestekst over vacatures en maken daarbij een aantal opdrachten. De antwoorden op deze opdrachten en het opzoeken van informatie in een tekst wordt daarna klassikaal besproken.

Tot slot sluit de groep de les af met een woord-raad-spelletje. De docent heeft een aantal kaartjes met woorden. Op de kaartjes staan woorden van eerdere lessen. Een cursist krijgt een kaartje en moet aan de rest van de groep het woord van het kaartje omschrijven.

Reflectievragen - Didactiek woordenschat 

De docent zorgt ervoor dat de cursist voldoende woorden leert. De woorden zijn relevant voor zijn niveau en leerroute.

Over dit fragment:

  1. In deze les komen verschillende woordenschatoefeningen aan bod. De woorden en de oefeningen daarbij komen deels uit bestaande lesmaterialen en zijn deels door de docent zelf geselecteerd. Wat vind je van de totale woordenschatselectie en het aantal woorden?
  2. In hoeverre laat de docent in deze les de verschillende fasen van het woordenschatonderwijs (voorbewerken – semantiseren – consolideren – controleren) aan bod komen? Welke aanpassingen zou je kunnen doen in het bovenstaande fragment om alle fasen aan bod te laten komen?
  3. Hoe is de verdeling nieuwe woorden introduceren en oude woorden consolideren en controleren?

Je eigen lespraktijk:

  1. Hoe zijn je eigen lessen opgebouwd qua woordenschatonderwijs? Hoe selecteer je woorden? Houd je rekening met het aantal woorden dat je aanbiedt? Wat is volgens jou een goede hoeveelheid nieuwe woorden per les?
  2. Hoe bied je de nieuwe woorden aan? In hoeverre laat je de verschillende fasen van het woordenschatonderwijs aan bod komen en bouw je ruimte in voor herhaling en controle? Doe je dit alles bewust of onbewust?

 

Je kunt dit fragment ook nog bekijken vanuit het didactisch aspect Structuur.